Lampje woont met haar vader in een vuurtoren. Haar vader is vuurtorenwachter en een dronkaard. Lampje moet regelmatig haar vader helpen om de vuurtoren elke avond brandend te houden. Op een stormachtige dag gaat alles mis: de lamp brandt niet omdat haar vader weer te dronken was. Een schip slaat te pletter tegen de rotsen, er zijn slachtoffers en de gemeente wil maatregelen. Lampje wordt uit huis gehaald, weg van haar vader. Ze wordt geplaatst, voor haar eigen goed, in het Zwarte Huis. Het Zwarte Huis is een groot kasteel dat eigendom is van een schatrijke zeekapitein. Niemand wil er werken omdat er een monster woont. En dan raakt Lampje bevriend met het monster.